Cognitieve vaardigheden – executieve functies (denkbrein)

Een complex getraumatiseerd kind worstelt vaak met onderontwikkelde cognitieve vaardigheden.  Doordat een kind vast zit in de overlevingsmodus (reptielenbrein) en alleen maar bezig is te overleven in een wereld die voor hem onveilig voelt, komt maar weinig informatie door richting de hoger gelegen delen van het brein. Het denkbrein (neo-cortex) komt hierdoor onvoldoende tot ontwikkeling. Het kind heeft dan moeite met de zogenaamde hogere denkprocessen of ook wel executieve functies genoemd.

Executieve functies horen bij het denkvermogen en zijn nodig om activiteiten te plannen en aan te sturen. Je kunt ze zien als een ‘dirigent’. Ze helpen bij alle soorten taken. Ze zorgen voor efficiënt, sociaal en doelgericht gedrag. Ze regelen bijvoorbeeld het starten met een taak en het richten en vasthouden van de aandacht. Ook maken ze het mogelijk om mentaal met ideeën te spelen; de tijd te nemen om na te denken alvorens te handelen; nieuwe, onverwachte uitdagingen aan te gaan; weerstand te bieden aan verleidingen; en gefocust te blijven. Zonder deze functies is goed georganiseerd gedrag niet mogelijk.

Een complex getraumatiseerd kind kan zowel op school als thuis verschillende moeilijkheden laten zien door zwak ontwikkelde executieve functies. Te denken valt aan:

Taakinitiatie, planning en overzicht

Het kind doet vrijwel nooit meteen wat er gevraagd wordt, gaat niet aan het werk, maar gaat eerst zijn potlood slijpen, naar de wc of doet iets heel anders als het maar niet zijn afgesproken werk of taak is. Ook heeft het kind moeite met plannen, vergeet zijn werkstuk te maken, krijgt zijn weektaak niet af en kaneenvoudigweg geen plan maken om te beginnen. Door gebrek aan overzicht kan het kind zijn taken moeilijk organiseren. Het kind weet niet wanneer het moeten beginnen en ook niet waarmee. Zijn kamer of kastje ziet er vaak uit als een ‘vuilnisbelt’.

Aandacht richten en volhouden

Het kind heeft moeite om de aandacht te richten omdat het prikkels niet adequaat kan filteren en niet kan indelen naar belangrijkheid. Het kind let niet op, is afwezig en je moet de aandacht vangen, het kind erbij slepen. Als het kind bezig is, raakt het snel afgeleid en heeft de neiging werk of klusjes snel af te raffelen.

Inhibitie

Dit is het vermogen om je gedrag te remmen. Bij veel kinderen met complex trauma is de inhibitie slecht ontwikkeld. Deze “rem” zorgt ervoor dat je gedrag kunt inhouden, onsuccesvol of ongewenst gedrag kunt stoppen en je kunt verzetten tegen afleidende prikkels, zelfs als die leuker zijn. Je inhibitie heb je dus nodig om te kunnen leren, maar ook in de omgang met anderen. Een kind met een gebrekkige inhibitie reageert sterk primair vanuit zijn behoefte. Het reageert meteen zonder eerst na te denken, en roept hierdoor al snel negatieve reacties op. 

Werkgeheugen

Het werkgeheugen regelt de informatiestromen in je geheugen. Het bepaalt wat  nu relevant is, wat later en wat meteen overboord kan. Het zorgt er ook voor dat informatie uit het lange termijn geheugen op het juiste moment beschikbaar is. Het werkgeheugen draagt dus bij aan de organisatie van je kennis en de bereikbaarheid er van. Bij een zwak werkgeheugen weet het kind vaak direct naar de instructie al niet meer wat het moet doen en stelt continue hulpvragen. Dat ‘niet weten wat je moet doen’ kan ook komen door de combinatie met aandacht richten, aandacht volhouden en een zwakke inhibitie.

Cognitieve Flexibiliteit

Dit vermogen stelt je in staat om van aanpak te wisselen als de omstandigheden veranderen of als je merkt dat je aanpak niet succesvol is. Voor een kind met complex trauma is dit zeer ingewikkeld aangezien het kind voortdurend op zoek is naar houvast en voorspelbaarheid als tegenhanger voor de onderliggende gevoelens van onveiligheid. De meeste van deze kinderen raken (ernstig) van slag of reageren met stressreacties als er onverwachte dingen in de klas of thuis gebeuren en laten een (zeer) gebrekkige cognitieve flexibiliteit zien.

Zelfinzicht en metacognitie

Met deze functie wordt het vermogen bedoeld om je eigen aandeel in gebeurtenissen te zien en te willen leren van je eigen proces. Wat doe ik? Draagt het bij aan het doel dat ik wil bereiken? Als ik vastloop, komt dat dan ook door mijn eigen aanpak? Moet ik mijn aanpak bijstellen? Zonder dit vermogen heb je het in het dagelijks leven erg lastig. Het kind herkent zijn eigen aandeel in conflicten of situatie niet ( ‘Ja, maar hij…”). En heeft moeite om te reflecteren op zichzelf, waardoor het kind bij een klusje of schoolwerk zichzelf niet controleert (‘Het zal wel goed zijn…’).

Om deze zwak ontwikkelde functies bij een getraumatiseerd kind te versterken is het noodzakelijk om eerst in de behandeling gericht te werken aan onderliggende problemen (in het reptielen- en emotiebrein). Pas als het kind geen overlevingsgedrag meer vertoont, grip heeft op zijn emoties en gedrag en zich veiliger voelt, ontstaat er weer ruimte voor de hogere functies in het brein om zich te ontwikkelen en kunnen executieve functies versterkt worden.